Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BJ5132

Datum uitspraak2009-08-07
Datum gepubliceerd2009-08-12
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/6043 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag.


Uitspraak

08/6043 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 13 oktober 2008, 07/3685 (hierna: de aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: het Uwv) Datum uitspraak: 7 augustus 2009 I. PROCESVERLOOP Namens appellant stelde mr. R.E. Temmen, advocaat te Bergen op Zoom, hoger beroep in en overlegde een bericht van de appellant behandelende neuroloog. Het Uwv voerde verweer en bracht het commentaar in van de bezwaarverzekeringsarts op de in hoger beroep toegezonden medische informatie. Het onderzoek ter zitting vond plaats op 26 juni 2009, waar mr. Temmen appellant bijstond en het Uwv zich liet vertegenwoordigen door mr. M.W.L. Clemens. II. OVERWEGINGEN 1. Het beroep richt zich tegen het besluit van 21 augustus 2007 ter uitvoering van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Daarbij handhaaft het Uwv zijn op 28 maart 2006 bekend gemaakte besluit om de WAO-uitkering van appellant per 5 maart 2006 te beƫindigen, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. 2. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. 3. In hoger beroep herhaalt appellant als beroepsgrond dat het Uwv zijn medische arbeidsbeperkingen onderschat. 4.1. Over de volgende feiten zijn partijen het eens en ook de Raad gaat hier van uit. 4.2. Appellant werkte laatstelijk als full-time loonwerker. Met ingang van 20 juni 1995 meldde hij zich ziek wegens een kleine hersenbloeding. In die tijd kwam aan het licht dat appellant een aangeboren vaatafwijking heeft met de kans dat opnieuw een bloeding ontstaat. 4.3. In verband met de medische behandeling was appellant aanvankelijk volledig arbeidsongeschikt. De hem behandelend neuroloog berichtte op 16 april 1997 dat appellant in principe weer in staat is tot lichtere werkzaamheden zonder duidelijk sterk drukverhogende momenten. Zwaar tillen en op hoogte werken is uitgesloten. Andere lichte activiteiten zijn wel mogelijk. Daarbij tekent hij aan dat ongeacht de werkzaamheden een kleine kans op een nieuwe bloeding bestaat. 4.4. Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek in juli 1998 bracht aan het licht dat appellant maximaal vier uur per dag kan werken, waarbij hij gaandeweg de werktijd verder kan uitbreiden. Vanaf 27 januari 1999 is appellant ingedeeld in de arbeidsongeschiktheidsklasse 45-55%. 4.5. Op 20 september 2005 onderzocht de verzekeringsarts appellant. Zij vervatte de voor appellant geldende medische arbeidsbeperkingen in een zogenoemde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML). De bezwaarverzekeringsarts onderschrijft deze FML. 4.6. Aan de hand van de FML selecteerde de arbeidsdeskundige een aantal functies die voor appellant geschikt zijn. 5. De Raad onderschrijft de verwerping van de medische beroepsgrond door de rechtbank. De onder 4.3. beschreven inlichtingen van de behandelend neuroloog liggen in lijn met de visie van de (bezwaar-) verzekeringsarts. Appellant heeft geen medische informatie ingebracht, die twijfel oproept aan de juistheid van de FML. Volgens het bericht van de appellant behandelende neuroloog kreeg appellant op 10 mei 2009 opnieuw een hersenbloeding. Dat is zo lang na de in geding zijnde datum dat alleen daarom al die informatie niet tot een ander oordeel voert. 6. De arbeidsdeskundige lichtte de geschiktheid van de functies voldoende toe. 7. Het hoger beroep slaagt niet. 8. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door D.J. van der Vos als voorzitter en R.C. Stam en M. Greebe als leden, in tegenwoordigheid van J.M. Tason Avila als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2009. (get.) D.J. van der Vos. (get.) J.M. Tason Avila. EV